De nationale ruimtelijke hoofdstructuur omvat gebieden en netwerken die voor de ruimtelijke structuur en het functioneren van Nederland van grote betekenis zijn. Voor deze elementen draagt het rijk dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten.
Ze staan voor complexe en/of kostbare opgaven die rijksbemoeienis noodzakelijk maken. Het gaat in de stedelijke sfeer om elementen en opgaven, die voortkomen uit ontwikkelingen met betrekking tot de economie, de infrastructuur en de verstedelijking en uit het onderlinge verband van deze drie ruimtevragende functies.
In dit gedeelte wordt nagegaan welke rol het onderzoeksgebied speelt in de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland.
Het hoofddoel van het ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op de beperkte oppervlakte van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid (Nota Ruimte, 2004).
Ruimtelijke knelpunten voor economische groei worden in de Nota Ruimte zoveel mogelijk weggenomen. Aanbod van aantrekkelijke vestigingsplekken, ook voor de schakels in de agrarische keten, en aanpak van de verkeerscongestie zijn hiervoor doorslaggevend.
Vanwege de haperende economie en de internationale concurrentie dient de economische kracht en de internationale concurrentiepositie versterkt te worden. Knelpunten doen zich vooral voor in de grote steden en de mainports, waar hoogproductieve economische activiteiten plaatsvinden en agglomeratievoordelen kunnen worden benut.
Deze knelpunten dienen te worden opgelost en tevens moet er voor gezorgd worden dat de innovatieve mogelijkheden en potenties van vooraanstaande kennisclusters in regio’s als Eindhoven, Wageningen, Amsterdam, Utrecht, Twente en Groningen ten volle kunnen worden benut. De regio Eindhoven/Zuidoost-Brabant wordt als ‘brainport’ opgenomen. Aangezien veel kennisclusters en innovatiecentra langs de A2 (Amsterdam – Maastricht) liggen, wordt deze snelweg ook wel aangeduid als ‘kennisas’ (fig.4).
De tweedeling tussen rijke en arme stadsdelen, maar ook tussen een relatief arme, multiculturele stad en een relatief welvarend, autochtoon ommeland, vraagt om een scala aan maatregelen. Een deel daarvan is ruimtelijk van karakter (Nota Ruimte, 2004).
Voor het onderzoeksgebied houdt dit in dat het niet in aanmerking kan komen voor een versterking van haar functie aangezien het gebied geen knelpunt vormt en ook geen innovatieve kenniscluster is. Wel bestaat er een kans dat het onderzoeksgebied haar aandeel dient te leveren aan de herstructurering van het stedelijk gebied waar de leefbaarheid vergroot zal moeten worden om zo een eenzijdige samenstelling van de bevolking te voorkomen. Vooral in de stad zijn meer hoogstedelijke woonmilieus nodig. Dit voorkomt de trek vanuit de steden naar het omliggende gebied door de midden- en hogere inkomensgroepen. Daarbij geldt dat de steden de problemen niet in hun eentje aankunnen. Omliggende gemeenten moeten niet alleen in de ’lusten’ maar ook in de ’lasten’ van de stad delen. Zo is het belangrijk dat zij een aandeel leveren aan de huisvesting van minder draagkrachtigen. Hierbij mag het zichtbare landschap niet versnipperen of ‘verrommelen’ en overwoekerd worden door nieuwe bebouwing. Ook zullen er kansen komen om nieuwe ruimtelijke waarden te ontwerpen waarbij de Nota Ruimte de randvoorwaarden biedt voor de waarborging en ontwikkeling van deze natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden.
De Nota Ruimte laat voor het onderzoeksgebied rondom Deelen wel de mogelijkheden toe die zich richten op het ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteit, het ontwikkelen van de natuurwaarden en het in stand houden van bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Hierbij zijn de provincies en gemeenten verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid in het buitengebied (Nota Ruimte, 2004).
Ten opzichte van de rest van Europa ligt het onderzochte gebied centraler als de perifere ligging van de randstad. Hierdoor ligt het in de verwachting dat de regio een steeds grotere druk zal ondervinden van bedrijven en woningen die de omgeving als zeer aantrekkelijk ervaren. Men dient daarom adequaat te reageren ten opzichte van projectontwikkelaars die aangetrokken door hoge winsten het gebied langzamerhand zullen opvullen met allerlei soorten van gebouwen. Hetzelfde geldt voor de buitenlandse bedrijven die in de omgeving graag hun distributiecentra willen neerzetten zoals dit nu al het geval is in Ede en Duiven, slechts enkele kilometers buiten het onderzoeksgebied.