Tegenwoordig bestaat De Hoge Veluwe voor ongeveer de helft uit bossen. In het noordoosten en zuiden van het park zijn deze grotendeels aangelegd als exploitatiebos (grove den, douglasspar) en rond het Jachtslot St. Hubertus en het museum Kröller-Müller als verfraaiing (o.a. Amerikaanse eik, beuken en rododendrons) (fig.17).
Steeds meer worden de bossen natuurlijk beheerd, d.w.z. omgevallen bomen blijven liggen. Zo min mogelijk wordt ingegrepen in het bos bij Hoog Baarlo, de Franse Berg, het Jeneverbessenbos en een deel van Siberië. Dan zijn er nog de strikte bosreservaten waar geen enkele ingreep plaatsvindt: de Eikehoutbergen, het Verdronken Vliegdennenbos en rond de Sickesze Dennen. De opslag van vliegdennen wordt bewust gereguleerd omdat anders de heide en de korstmosvlakten binnen korte tijd overwoekerd zouden worden. Door de combinatie echter van arme zandgronden en een hoge concentratie edelherten heeft veel bos op De Hoge Veluwe het moeilijk met de natuurlijke verjonging.
Van de eens zo uitgestrekte stuifzanden zijn nog wat restanten te vinden op het Deelensche Zand, Oud Reemsterzand en Otterlose Zand (fig.18). Het overige deel is begroeid geraakt met het blauwige buntgras, zandzegge en allerlei korstmossen welke ook biologisch zeer waardevol zijn. Net als elders is het op De Hoge Veluwe moeilijk met het in stand houden van het heideareaal. Reeds 75 % ervan is inmiddels vergrast en zonder beheer zou dat zelfs 87 % zijn geweest. Dat beheer bestaat uit afplaggen (4 ha), branden en begrazen (6 ha) en maaien (35 ha). Het afbranden van de heide is ten opzichte van de jaren ’50 en ’60 (met zo’n 50 à 100 ha) rigoureus teruggebracht. Veel insecten werden erdoor gedood hetgeen weer nadelig was voor de voedselsituatie van andere diersoorten.
Op het Oud Reemsterveld kan men duidelijk de afgeplagde stroken zien die zomers golvende paarse dekens vormen en op het Aalderinksveld zien we hoe de droge heide er het liefst bijstaat: struiken van diverse hoogte en reliëf op de kalige bodem (Mönsch).
Ten noorden van het vliegveld vindt men het Deelensche Veld, een uiterst waardevolle hooggelegen natte heidevlakte. In 1628 maakte men al gewag van een drenk- en wasplaats voor schapen in het Deelensche Veld die zelfs bij grote droogte water bevatte. Het gaat hier om de Deelensche wasch of Lammerflesch zoals het vroeger heette. Het woord ‘flesch’ slaat op de heidevennen die hier nog steeds rijkelijk aanwezig zijn zoals de Gietensche Fleschen, de Zandflesch en de IJzeren Man. Dat zij ondanks de ernstig dalende grondwaterstand nog steeds water bevatten komt doordat het hier om kleine regenwaterbassins gaat die door een ijzerhoudende oerlaag zijn gevormd.
Onder de twee meter dikke laag stuifzand, van het Oud Reemsterzand afkomstig, bevindt zich in het bodemprofiel een zogenaamde oerbank. Deze vrijwel ondoordringbare laag van slechts enkele millimeters dikte is ontstaan door stagnatie van regenwater op een spekkige humuslaag onder de heide. Het in het zand aanwezige ijzer is in het regenwater opgelost en met het water weggezakt waarna het in de zuurstofrijke omgeving van de humuslaag kon stagneren, vervolgens oxideren en een keihard vrijwel ondoorlatend laagje ijzeroer kon vormen zodat er ter plaatse een schijnwaterspiegel van het grondwater kon optreden. Het werkelijke grondwater ligt vele meters dieper (bij het aanleggen van de grote vijver bij het huis Sint Hubertus werd het oerlaagje verwijderd en liep het water weg. Destijds begreep men niet waarom de bodem van de vijver lek was, met het gevolg dat er een kunstmatige bodembedekking met rollen mastiek werd aangebracht om te zorgen dat er toch water in de vijver bleef staan (Haak, 2002).
Bij de Wolfskuilen is de bodem door onbekende oorzaak beschadigd zodat het regenwater weg kon lopen en de wind de kans kreeg het zand weg te stuiven, wat rest is een slingerende kuil.
Op de Deelensche Wasch ligt een kaarsrecht aarden dijkje, nog steeds kilometers lang maar plaatselijk geheel geërodeerd. Dit dijkje is het overblijfsel van een wildwal die moest voorkomen dat de schapen van Deelen op de heide van Otterlo liepen of andersom (zie gebiedsafbakeningen).
Door de teruggave van delen van het vliegveld aan het nationale park de Hoge Veluwe is het gebied verrijkt met enkele bijzondere landschapsvormen. Er is bijvoorbeeld het tracé van het bommenlijntje welke nog bijzondere indrukken achterlaat (fig.24) en ook delen van het vliegveld zelf die nog altijd zeer goed in het landschap te herkennen zijn (fig.20, 21, 22, 23). Hierna volgen enkele voorbeelden.