Alle gronden die nu behoren tot het landgoed ‘De Kemperberg’ waren in vroeger tijden eigendom van de stad Arnhem en behoorden tot haar schependom. Deze gronden liggen tussen de Koningsweg, de Kemperbergerweg, de Kemperheide en het Reemsterveld (gemeente Ede) (fig.116). Het gebied ligt ongeveer 1500 meter ten noordwesten van de boerderij Rijzenburg (Rijsenburg) aan de Koningsweg waar nu de zuidingang van het Nationale Park is.
In 1628 dienden twee Arnhemse burgers, W. de Raedt en dr. H.van Voorst, bij de magistraat een verzoek in om een perceel heide achter de ‘Kemper of Schaarsbergen’ te mogen ontginnen. Veel andere keus hadden de twee niet omdat ten zuiden van de Koningsweg de landgoederen zoals Warnsborn, Zijpendaal en de Cluys zich het recht van schaapsdrift hadden verworven. Een andere reden om de Kemperberg te kiezen was de aanwezigheid van een waterkolk. Het verzoek werd ingewilligd maar alvorens erfpachtbrieven konden worden opgemaakt diende eerst een scheiding tussen Arnhem en Deelen (ambt Ede) te worden aangegeven. Dit geschiedde door de plaatsing van merkpalen. Daarna werd door loting bepaald dat Van Voorst eigenaar werd van het westelijke en De Raedt van het oostelijke deel van het perceel. Aan de landmeter Van Geelkercken werd vervolgens opgedragen de Kemperbergen op te meten en in kaart te brengen waarna men kon gaan ontginnen. De bezwaren van nieuwe concessies waren te groot. Men vreesde een tekort aan schapenmest, destijds van vitaal belang voor de landbouw. Eerst in de loop van de 19e eeuw ontstond het dorp Schaarsbergen.
In 1885 viel het goed in handen van houthandelaren. Dit lot trof tijdens de landbouwcrisis veel oude bezittingen. Anderzijds kon ook veel worden gered door organisaties en overheden, waarbij de gemeente Arnhem met ere kan worden genoemd. In 1902 verscheen baron C.J. van Tuyll van Serooskerken aan de Koningsweg. Hij kocht achtereenvolgens de Kemperberg, boerderij Rijzenburg en twee terreinen respectievelijk ten noorden en ter zuiden van de Koningsweg (Jeurissen, 1997). In 1913 liet de baron op de Kemperberg een Noors landhuis bouwen naar een ontwerp van de architect Nieraad. Het huis was geheel van Noors hardhout
opgetrokken en had 40 kamers (fig.117). Rondom het landhuis werd een park aangelegd met boomgroepen en grasvelden. In dit park werd vlak bij de boerderij Everwijnserf, een vijver aangelegd die naar zijn vorm wel wordt aangeduid als zwanenvijver. De naam Everwijnserf verwijst naar de aankoop in 1637 van het gebied door de toenmalige burgemeester van Arnhem Everhard Everwijn en zijn broer Willem (fig.118).
Voor de watervoorziening van het landhuis en de zwanenvijver werd eveneens nabij boerderij Everwijnserf een waterleiding geslagen met elektrische pompen. De pompen werden geplaatst in een gebouw dat tevens als koetshuis/garage dienst deed.
Nadat van Tuyll in 1920 naar Zeist vertrok en daar burgemeester werd kocht het echtpaar Kröller-Müller via een stroman de Kemperberg en kon zo hun bezit, het huidige park ‘De Hoge Veluwe’, afronden. Het gedeelte ten zuiden van de Koningsweg kwam via een ruil met de ‘Stadsdennen’ in handen van de gemeente. Op initiatief van Mw. Kröller-Müller werd het landhuis van 1922 tot 1925 gebruikt als herstellingsoord voor Duitse kinderen waarna het tot 1936 heeft leeggestaan. Daarna werd het landhuis en koetshuis verhuurd aan de Diocesane Bond ‘De Jonge Werkman’. Er werden ongeveer 100 werkloze jongeren in gehuisvest die in
de omgeving werden ingeschakeld bij terreinwerkzaamheden. In de bezettingstijd werd het landhuis de Kemperberg bij de vliegbasis Deelen ingelijfd en door het personeel van de Duitse Luftwaffe als legeringsgebouw gebruikt. Na de bevrijding was het huis korte tijd in gebruik bij de Canadezen. Na al deze gebruikers verkeerde het huis in een zodanige staat dat in 1946 werd besloten tot afbraak. Het nog bruikbare hout werd verwerkt bij de verbouwing van de boerderij de Zwarte Berg aan de ingang van het nationale park te Hoenderloo. Na de bevrijding woonden er geen landbouwers meer op de Kemperberg. Landbouw bleek steeds een marginale bedrijfstak op de ‘schaarse gronden’ van de Hoge Veluwe. De zwanenvijver werd met zand gevuld en groeide dicht. In 1992 werd de inmiddels niet meer zichtbare vijver door vrijwilligers van het zomerproject leeg gegraven. Geconstateerd werd dat de vijver ernstig was beschadigd door boomwortels. Herstel zou kostbaar zijn en bovendien een tijdelijke oplossing bieden daar de wortels van de vele bomen rondom de vijver telkens opnieuw schade en lekkage zouden veroorzaken. Het koetshuis had inmiddels zijn functie van pompgebouw en koetshuis/garage verloren. Het heeft vanaf 1947 dienst gedaan als veldlaboratorium van diverse onderzoeksinstellingen en de laatste onderzoekers verlieten het gebouw in 1997 (fig.119).
De Kemperberg nu
Van het landgoed De Kemperberg zijn alleen het koetshuis, het Everwijnserf en de akkercomplexen plus schaapsdrift overgebleven (fig.120). Ook is er nog een meer dan 300 jaar oude beuk aanwezig die bij de aanvang van de ontginningen werd geplant. Het koetshuis wordt gebruikt als onderkomen van de Vereniging Vrienden van de Hoge Veluwe.
Het Everwijnserf is thans een dienstwoning (fig.121) en als restant van het agrarische verleden vindt men op de Kemperberg nu nog de houtwallen en schaapsdrift (fig.122). Het woord schaapsdrift heeft een dubbele betekenis; de weg die schapen gaan naar het te beweiden veld of het te beweiden veld zelf. Hier is sprake van het eerste, de schapen liepen gewoon van het eigen terrein over in het gemeenschappelijke veld.
Was dit niet zo en moesten de schapen over het veld van de buurman passeren dan kon deze daarvoor een tegenprestatie verlangen. De dienstverlenende erven namen daardoor toe in economische waarde. In de vroegere omstandigheden was het verlenen van recht op schaapsdrift een machtsfactor. Men ziet dan ook dat, als de betreffende erven werden verkocht, de schaapsdrift daarvan uitgesloten was of dat deze afzonderlijk werd verkocht.
In het park wordt veel onderzoek verricht om de Kemperberg als een cultuurhistorische landbouwenclave te behouden en De Vereniging Vrienden van de Hoge Veluwe houdt zich actief bezig met het uitvoeren van het beleid om dit te bewerkstelligen. In 1986 heeft er onder andere een onderzoek plaatsgevonden naar de houtwallen op de Kemperberg waarna deze in 1990 totaal zijn gerestaureerd (Nooren, 1986).
Vrijwilligers onderhouden en restaureren nu de houtwallen en deze verkeren dan ook in goede staat (fig.123).
Het Noorse huis is gesloopt maar op het terrein waar het heeft gestaan zijn nog wel de zichtlijnen en vijver aanwezig (fig.120, 124).