Het was zaak voor de scheper (herder) om het vee van het land van een ander (meestal deftige landeigenaren) af te houden, zulks op straffe van een fikse boete – tot deze betaald was, mocht de eigenaar van het land enkele stuks vee schutten oftewel als borg opsluiten. Maar ‘als jemand selver oorsacke tot schade van Beesten heeft gegeven, bij gebreke van sijn Landt, behoorlijck bevrijdt, off affgetuijnt te hebben en magh daer voor die Beesten niet schutten’ (Gelresche Land- en Stadsrechten uit 1619).
Dus ook op de eigenaar rustte de plicht van het omheinen van zijn akkers. Deed hij dat niet dan had hij nergens recht op.
Buiten deze praktische aspecten hadden en hebben houtwallen (hoewel zij voor dit doel nooit zijn aangelegd) nog een andere waarde. Het zijn van oudsher de broedplaatsen van allerlei zangvogels en bieden een schuilplaats aan veel kleine zoogdieren.
Er zijn in Nederland in het verleden talloze houtwallen aangelegd. Kort na het begin van de 20e eeuw hield men daarmee op. Ook het traditionele beheer van de wallen werd gestaakt. Dit kwam door de veranderingen op landbouwgebied. Landeigendom was nauwkeurig opgemeten en bij het kadaster geregistreerd, het prikkeldraad was uitgevonden, er was veel bos op de stuifzanden aangeplant, eikenschors kocht niemand meer en de aanleg en het beheer van de houtwallen was te arbeidsintensief geworden. De in de jaren na de Tweede Wereldoorlog ingezette schaalvergroting en ruilverkaveling hebben ook bijgedragen aan het verloren gaan van veel houtwallen en een deel van de vervlakking van de Nederlandse natuur is hierdoor veroorzaakt (Mönch).
Met het in beslag nemen door de Duitse bezetters van een groot stuk van het park De Hoge Veluwe in 1940 kwam ook het gebied van de Kemperberg in Duitse handen. Van oudsher kwamen hier veel houtwallen voor. Veel van de houtwallen verdwenen vervolgens bij de aanleg van het vliegveld.
Houtwallen nu
Op de Hoge Veluwe zijn vrijwel alle oude houtwallen bewaard gebleven. Men is hier nooit begonnen met grootschalige moderne landbouw want de landerijen werden immers in het eerste kwart van de 20e eeuw opgekocht en tot natuurpark bestemd. Helaas heeft men toen ook het traditionele hakhoutbeheer gestaakt waardoor het hout uitgroeide tot hoge bomen of afstierf (Nooren, 1986).
In het park zijn meer dan honderd houtwallen aangetroffen met een gezamenlijke lengte van ruim 25 kilometer. Vele van de houtwallen bevinden zich bij de Kemperberg en de Roggekamp tussen het park en vliegveld Deelen (fig.112) (zie Kemperberg).
De Kemperberger houtwallen bestaan nu zo’n 350 jaar en moesten de eigendomsgrenzen markeren, de akkers tegen wild en schapen beschermen en wind en stuifzand tegenhouden.
Op het eerste gezicht is zo’n houtwal niet bijzonder indrukwekkend: wat zware, ietwat grillig gevormde eiken op een zandrug die weliswaar bijna anderhalve meter hoog is maar schuilgaat onder gras en bladeren. Wallen als deze begrenzen de akkers aan alle kanten en meestal is aan één zijde een vage greppel waar te nemen.
Uit oogpunt van landschapsschoon zijn de houtwallen bijzonder mooi. Het probleem van de houtwallen is dat ze vroeger een functie hadden in de landbouw en dat ze tegenwoordig meer een museumfunctie hebben.
Doordat de cultuurgronden rond de nederzettingen later door nieuwe rasters zijn beschermd tegen het wild en in een aantal gevallen de oude enken opnieuw bebost zijn, kwamen de oude enk- en wildwallen meestal in het bos te liggen.