De huidige Koningsweg heeft niet altijd op de plaats gelegen waar hij nu ligt. Op oude kaarten zijn er meerdere Koningswegen te vinden en daarop is niet direct te zien welke functie deze wegen hadden (fig125). Normaal gesproken worden wegen gebruikt als verbindingen tussen plaatsen zodat er vervoer mogelijk is maar in deze gevallen lopen de wegen ogenschijnlijk nergens naartoe. Met dit onderzoek wordt nagegaan waar de wegen hebben gelegen, welke functie ze hadden en wat er van is overgebleven.
Om te onderzoeken waar zij lagen stuiten we op drie moeilijkheden, ten eerste: het karakter van de Veluwe en daardoor het beeld ervan, is in de loop der tijd flink veranderd, ten tweede: de wegen komen niet of heel weinig voor in de archieven en ten derde: de benamingen die door de jaren heen zijn ingevoerd zijn niet de historisch juiste, zijn verbasterd of zijn verloren gegaan.
Wegen die een bijzondere verzorging vereisten werden vaak wel benoemd en beschreven waardoor de juiste naam in stand werd gehouden. Dit was vaak niet het geval met de Veluwse wegen. Zij vereisten geen onderhoud, zelfs de straten in de stad niet. Wel heeft er steeds een nauwe relatie bestaan tussen wegen en verkeer. Historisch gezien, deed het verkeer de weg ontstaan en dit gebeurde vooral door de handelsconnecties en het handelen.
Naar hun functie kunnen de oude wegen in drie groepen worden onderscheiden (fig.126):
1e De handelswegen, in de 17e eeuw algemeen Hessenwegen genoemd. Zij mijden
tussenliggende plaatsen en verbinden alleen de belangrijkste nederzettingen.
De Hessenwegen liepen in het algemeen in oost westelijke richting. Vanuit Dieren en Oosterbeek liepen er bijvoorbeeld Hessenwegen in de richting Barneveld.
De naam Hessenweg duikt in de 17e eeuw op en verwijst hoogstwaarschijnlijk naar de Duitse voerlieden die vanaf de middeleeuwen tot begin 19e eeuw met hun brede karren tussen Duitsland en Amsterdam reden. De wegen werden extra belast doordat de Hessenkarren een andere wielbreedte hadden dan het gebruikelijke Hollandse spoor.
De zandwegen werden niet onderhouden en op sommige plaatsen ontstonden kuilen met als gevolg dat de voerlui naast de oude sporen gingen rijden en zo de wegen breder maakten. De boeren die afhankelijk waren van de heide zagen met lede ogen aan dat de heide vermalen werd onder de wielen. Er werden daarom door de landeigenaren flinke boetes uitgedeeld bij het afwijken van het toegestane spoor.
Bij de Hessenwegen behoorden ook de pleisterplaatsen die bestonden uit een grote schuur waar de paard en wagens zonder uit te spannen naar binnen konden rijden en aan de andere kant zo weer konden vertrekken. De Woeste Hoeve is daar een nog altijd bestaand voorbeeld van.
2e De Hanzewegen, weliswaar ook handelswegen maar meer voor buurtverkeer. Zij verbonden de Hanzesteden met hun achterland.
In de late middeleeuwen traden een aantal steden rond de Veluwe toe tot de Hanze, een handelsverbond van Noordduitse- en Nederlandse havensteden. De handelswegen voerden kriskras over de Veluwe en volgden vaak bestaande routes die prompt de titel ‘Hanzeweg’ kregen. De Hanzewegen sloten vrijwel allemaal aan op de bestaande door- of overgangen. De Schelmseweg behoort tot dit type weg (fig.127).
3e De derde groep is karakteristiek voor de Veluwe. Dit zijn de recreatiewegen van bijzondere
aard, namelijk de jachtwegen aangelegd door koning-stadhouder Willem III.
Koning-stadhouder Willem III hield van de jacht en pakte alles groot aan. Dat blijkt uit de door hem gestichte paleizen en parken maar ook uit de wijze waarop hij de hele Veluwe benutte voor zijn parforcejachten. Bij deze vorm van jacht werd het wild over lange afstanden door een meute jachthonden opgejaagd terwijl her en der in het gebied geposteerde jagersknechten met aangelijnde honden het wild zoveel mogelijk in een bepaald parcours trachtte te leiden. Het aldus ‘geforceerde’ wild werd door de jagende heren te paard vaak met grote snelheid gevolgd, totdat het zijn vlucht opgaf en het door de opperjagermeester of een van zijn gasten de genadestoot kreeg toegediend. De Koningswegen op de Veluwe zijn door Willem III voor deze vorm van jacht aangelegd. Het waren rechte zandwegen, zuiver en alleen gebaand om de jachtstoeten van het ene naar het andere gebied te verplaatsen. Ze gingen dorpen en bewoonde streken uit de weg.
Uitgangspunten voor de jachtpartijen waren gewoonlijk Het Loo of het Hof te Dieren vanwaar de wegen naar de schaars beboste jachtterreinen liepen. Verder was er bij De Ginkel (Ede) een jachthuis waar de van Dieren komende Koningsweg aansloot op de Hessenweg. De Koningsweg vanaf Het Loo vond zijn eindpunt bij het kasteel van Doorwerth.
In verband met de grootte der jachtstoeten en de snelheid waarmee werd gereden waardoor op één dag het parcours heen en terug afgelegd kon worden, zijn er vrij uitgebreide voorschriften gegeven over de aanleg der wegen. De eigenaren van de gemeenschappelijke gronden werden gedwongen grond af te staan voor de Koningswegen. In 1681 had koning Willem III in het Speulderbos nog een kruisweg geëist met een breedte van 28 voeten (bijna 10 meter). Later nam hij meestal genoegen met een breedte van 18 voeten (ruim 6 meter).
De boerenbevolking was niet erg gesteld op de stadhouder-koning want zij waren gedwongen hun grond voor die wegen af te staan en ook de wijze van jagen heeft niet veel tot zijn populariteit bijgedragen.
Na het overlijden van koning Willem III kwam het recht van eigendom en gebruik van de jachtwegen te vervallen en kwam dit weer toe aan de erfgenamen. Zij kregen het recht om de beginstukken van de Koningsweg van Dieren naar Ede op te graven en heesters te poten om de doorgang te beletten.
Rond 1835 werden door Arnhemse grootgrondbezitters initiatieven genomen om de nog onontgonnen heidevelden in het noorden aan te kopen.
De gemeenteraad stemde in met de verkoop van de gronden omdat de opbrengsten ruimschoots opwogen tegen de lasten. Door het verkopen onder bepaalde voorwaarden werden de lasten en kosten van de ontginningen op rekening geschreven van de nieuwe eigenaren. Tot de voorwaarden behoorde onder andere de aanleg van nieuwe wegen ter vervanging van de oude buurtwegen. Zo moest er een nieuwe weg aangelegd worden naar Deelen en Terlet. De nieuwe Deelenseweg zou eigendom van de gemeente zijn en door haar worden onderhouden.
Andere voorwaarden waren de verplichting de heide te ontginnen hetzij tot bos hetzij tot bouwland en tevens de plicht tot het bouwen van boerenwoningen. De ontginningen moesten binnen vijf of tien jaar plaatsvinden. Op deze wijze profiteerde de stad niet alleen van de opbrengsten van de verkoop maar ook van de aanleg van nieuwe en herstel van oude wegen, de bouw van boerderijen en de aanplant van nieuwe bossen.
Het gebied werd bovendien door de verbetering van de infrastructuur beter toegankelijk voor onder andere de aanvoer van mest.
De ontginningen droegen vaak een sociaal karakter zoals blijkt uit een verzoekschrift aan de gemeenteraad van J. Backer, suikerfabrikant uit Oosterbeek. Hij schreef in 1835 dat hij vanwege een tegenvallende oogst aan aardappelen en mangelwortelen ongeveer 10 ha heide wilde aankopen zodat de werkloze arbeiders uit zijn fabriek zich gedurende de rest van de winter met ontginning konden bezig houden.
Vanaf het midden van de 19e eeuw werd ook aan de gegoede stand veel heidegebied verkocht
en ook toen werden voorwaarden bij de verkoop gesteld waarbij de nadruk meer op de bouw van huizen lag dan een tiental jaren daarvoor.
De verkoop en de daaropvolgende voorgeschreven ontginningen hadden een aantal belangrijke gevolgen. De bestaande zandwegen werden door rechte met grind verharde wegen vervangen. De Kemperbergerweg, Deelenseweg, Koningsweg en Schelmseweg kregen toen hun huidige loop. Daardoor werd de infrastructuur, van belang voor een goede bereikbaarheid van het gebied, aanzienlijk verbeterd. Voorts werden er boerderijen en arbeiderswoningen gebouwd. Deze ontginningsboerderijen liggen vrijwel allemaal aan of in de nabijheid van de Koningsweg op grote afstand van de kern van de landgoederen waar ze meestal toe behoorden.
Het werk van de ontginningen trok ook mensen aan, arbeiders, dagloners, boeren en anderen die hun geluk wilden beproeven. Door deze aanwas is geleidelijk het dorp Schaarsbergen ontstaan (Hofman, 1983).
Men ging op grote schaal bossen aanplanten voor exploitatie, de ijzergieterijen hadden voor hun productieproces veel hout nodig en de mijnindustrie in Nederland en haar naaste buren hadden behoefte aan mijnpalen ter ondersteuning van de mijnschachten. De grove den groeide snel en had, mits dicht bijeen geplant, mooie rechte stammetjes.
Slechts het gedeelte ten noorden van de Koningsweg bleef voor het grootste deel in het bezit van de gemeente Arnhem. Daar zouden in de tweede helft van de 19e eeuw schietterreinen voor de artillerie en infanterie worden aangelegd.
Om de herbebossing van Nederland in goede banen te leiden werd in 1899 staatsbosbeheer in het leven geroepen. Ook ontstond er een ware ontginningshausse. Door de opkomst van de kunstmest was de schapenmest overbodig geworden en daarmee ook het houden van kuddes en heidevelden. Er werden ontginningsmaatschappijen opgericht waarbij de Heidemaatschappij (1888) zich onderscheidde doordat zij geen winstoogmerk had.
In de jaren dertig bereikte de ontginningsgolf door de werkverschaffingsprojecten haar hoogtepunt.
De Koningswegen nu
Door het ontginnen en bebossen van de heidevelden vanaf de jaren vijftig in de 19e eeuw is het gebied ten noorden van Arnhem in grote mate veranderd. Bekijkt men de kaarten uit deze periode dan ziet men een aantal rechte wegen verschijnen en vervolgens dat langzaam het bosgebied toeneemt (fig.128).
Vanwege de nieuw aangeplante bossen valt het niet mee om nog oude stukken van de Koningswegen te vinden. Ten oosten van de Apeldoornseweg ligt nog een gedeelte welke in de richting Dieren loopt en dat nog in originele toestand aanwezig is. Ook hier is veel bos aangelegd terwijl dit vroeger heidevelden waren (fig.129, 130, 131).
Vervolgen we de weg vanaf de Apeldoornseweg in westelijke richting dan komen we over een stuk Koningsweg dat nog steeds op zijn oude plaats ligt maar opgenomen is in de route van Arnhem naar Otterlo. Deze weg is in de loop der jaren steeds drukker geworden waardoor de weg ook telkens breder werd. Voor een aantal jaren terug stonden ook langs dit stuk de bomenrijen die zo kenmerkend zijn voor de Koningsweg. Door de opkomst van het autoverkeer vond men dat de bomen meer gevaar opleverden voor de automobilisten en besloot men om de oude beuken en Amerikaanse eiken te vervangen door inlandse eiken die verder van de weg af zouden komen te staan.
De beuken keerden niet terug omdat deze het op de schrale zandgronden niet zouden redden. Dat er vroeger wel beuken stonden kwam omdat de bomen destijds werden bemest, iets dat tegenwoordig niet meer kan (fig.132, 133).
Bij de afslag naar Hoenderloo buigt de weg met een knik in zuidelijke richting. Hier liep de Koningsweg vroeger rechtdoor. Van de vroegere weg is door bosaanplant helemaal niets meer terug te vinden. Pas in de buurt van de Kemperberg is het mogelijk om weer een stuk Koningsweg te onderscheiden (fig.134).
De Kemperberg ligt in het park De Hoge Veluwe dat het landgoed al jaren in bezit heeft als natuurgebied en hoewel het ook beplant is met bos heeft dit stukje weg de tijd relatief goed doorstaan. De vorige eigenaren voelden er blijkbaar niet veel voor om de weg zo snel mogelijk onder te spitten.
Als we de weg in westelijke richting vervolgen komen we bij het einde van de Koningsweg die hier overgaat in een ander pad dat afbuigt in noordelijke richting. We komen dan op de Koningsweg ’t Loo / Doorwerth ter hoogte van het Aalderinksveld. De oude kruising van de twee Koningswegen ligt een meter of 50 naar het zuiden. Van de kruising is niets meer terug te vinden. Deze kruising lag iets ten zuiden van het Aalderinksveld. De Koningsweg in noordelijk richting is nog in goede staat tot aan het eind van het Aalderinksveld waar hij niet verder gaat (fig.135).
U schrijft: “Bij de Hessenwegen behoorden ook de pleisterplaatsen die bestonden uit een grote schuur waar de paard en wagens zonder uit te spannen naar binnen konden rijden en aan de andere kant zo weer konden vertrekken. De Woeste Hoeve is daar een nog altijd bestaand voorbeeld van.” Ik betwijfel dit. Deze doorrij-stallen (“kar-ga-door”) stonden bij pleisterplaatsen langs de postwegen. De hessenkarren mochten niet op de postwegen komen, en de voerlui lieten hun vracht ook niet onbewaakt achter. gebruikmaken van zo’n stal impliceerde bezoek aan de pleisterplaats, met gebruik van het één of het ander, dat kostte geld.
U schrijft ook: “De Hanzewegen, weliswaar ook handelswegen maar meer voor buurtverkeer. Zij verbonden de Hanzesteden met hun achterland.” Ik heb altijd begrepen dat Hanzewegen een alternatief vormden voor het vervoer over water. En dan vooral vervoer tussen de Hanzesteden. Tot slot: “De beuken keerden niet terug omdat deze het op de schrale zandgronden niet zouden redden. Dat er vroeger wel beuken stonden kwam omdat de bomen destijds werden bemest, iets dat tegenwoordig niet meer kan”. Onjuist als er niets aan het bos gedaan wordt is het einde een beukenbos, ook op droge zandgrond. Ook zonder bemesting, Beuken werden ook niet bemest, hoe zou je dat moeten doen, met potstalmest? Andere mest was er immers niet of nauwelijks. De beschikbare mest was nodig om de akkers te bemesten, de boeren hadden weinig belang bij het bos, dat rooiden ze om er heide van te maken om zo meer plaggen (= meer mest) te kunnen steken.
vr. gr.
Jan Kijlstra
Pingback: NS-Wandeling Veluwezoom | Remco LandeggeRemco Landegge
Pingback: Een ijssmeltwaterdal op oude kaarten – landschap lopen