Waardevolle kunstmatige elementen in het landschap worden gevormd door de gebiedsafbakeningen. Een gebied zoals de Veluwe die voor veel verschillende doeleinden werd gebruikt vroeg om goed zichtbare afscheidingen. Al eeuwenlang was een juiste afbakening van de grenzen een voorwerp van aanhoudende zorg. Het woeste en onherbergzame terrein ten noorden van de stad dat altijd dun bevolkt is geweest, maakte een duidelijke grensmarkering schier onmogelijk.
Sloten konden vanwege de diepte van het grondwater niet gegraven worden en voor hekken waren de afstanden te groot en daardoor kostbaar.
Op de hoge droge gebieden had men andere soorten afscheidingen ontwikkeld van ter plekke aanwezige grondstoffen die in overvloed aanwezig en daardoor goedkoop waren. Het ging hier om bijvoorbeeld pollen en palen, houtwallen, beukenlanen, wildgraven en ringalleeën.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen bestuurlijke begrenzing van rechtsgebieden,
natuurlijke afscheidingen om dieren buiten te houden en afbakening van eigendommen.
In de tijd dat de graven van Gelre zich de woeste gronden van de Hoge Veluwe hadden toegeëigend en hun horigen (onvrijen) het gebruikrecht uitoefenden waren markeringen van de gebieden nog niet nodig. Door de toename van de bevolking en de grote hoeveelheid schapen die voor de wol werden gehouden kreeg men te maken met een grotere druk op de gemeenschappelijke gronden. Hierdoor begonnen in de 14e eeuw de horigen zich te roeren en meer persoonlijke vrijheid op te eisen.
Sommigen konden zich vrijkopen maar wilden wel blijven wonen op de grond die zij al van geslacht op geslacht voor hun heer moesten bewerken. Met het vrijkopen ontstond er een nieuwe rechtsverhouding. Het met lijf en leden gebonden zijn aan de heer werd in het vervolg een zakelijke verhouding: men pachtte voortaan goederen van zijn heer of men kon een stuk land in eigendom krijgen. Zij werden vanaf dat moment geërfden genoemd (Haak, 1996).
In die tijd, tussen 1313 en 1336, kwamen de ontginningsactiviteiten tot een hoogtepunt.
De snelheid waarmee vanuit bestaande en nieuwe dorpen en buurschappen de woeste of ongebruikte gronden werden omgeploegd, deed de behoefte ontstaan aan regulering en een nieuwe organisatievorm voor de grond. Maar niet alle woeste gronden konden worden ontgonnen; zij bleven voor een groot deel onmisbaar voor het weiden van de schapen en voor bemesting van de akkers in de vorm van plaggen. Daarom gingen de geërfden uit één of meerdere dorpen geleidelijk afspraken maken over het gemeenschappelijk gebruik en beheer van de woeste gronden; hieruit ontstond de marke, een soort coöperatieve vereniging van boeren, die duidelijke regels opstelde voor de markegenoten die gerechtigd waren tot het gebruik van de gronden (Haak, 1996).
Bij het ontstaan van de marken ontstond ook de behoefte de grenzen tussen de marken onderling en de bezittingen van andere landeigenaren duidelijker dan voorheen aan te geven. Deze zogenaamde limietscheiding is niet een grens tussen de akkers van de geërfden maar tussen grotere gebieden; dat konden marken zijn maar ook gebieden van andere eigenaren.
Behalve de geërfden die van oudsher rechten konden laten gelden, hadden na verloop van tijd ook andere bewoners zich langs de grens van de marke gevestigd, er een plaggenhut gebouwd en geprobeerd met het bezit van een paar schapen of door het maaien van de heide een bestaan te vinden. Deze in feite illegale bewoners wisten wel wat zij deden door zich juist langs de limietscheiding te vestigen waar niet voortdurend toezicht was en waar in de loop der tijd de grenzen vaak vervaagden. De geërfden waren niet erg gesteld op deze nieuwe bewoners. Toch hebben zij er in de meeste gevallen geen probleem van gemaakt en tolereerden de keuters zolang zij bereid waren aan de marke een zeer kleine pachtsom te betalen om zo het eigendomsrecht te erkennen. Was het leven voor de geërfden al niet makkelijk, voor de illegale keuterboertjes was het helemaal een harde strijd voor een karig bestaan. De condities waaronder zij moesten leven waren zo moeilijk dat maar enkelen de strijd konden volhouden. Dit was misschien ook de reden dat de geërfden weinig tegen de keuterboeren ondernamen in de verwachting dat zij het op den duur niet zouden volhouden. Toch is een dorp als Hoenderloo uit deze pioniers ontstaan (Haak, 1996).
Het ontstaan van de marke leidde automatisch tot een duidelijke afbakening van de beschikbare woeste grond die gemeenschappelijk eigendom werd van de geërfden.
Type grens
Er ontstonden door de jaren heen verschillende typen van grenzen die voor verschillende doeleinden werden gebruikt. Hieronder wordt aangegeven waaruit de grenzen konden bestaan en voor welk doel zij zijn ontwikkeld.
Pollen en palen.
De grens tussen schoutambt en schependom werd in het begin gevormd door pollen waar later de palen bij op kwamen te staan. De pollen waren zandheuvels die bekleed werden met heideplaggen ter voorkoming van verstuiving. Op die pollen werden houten palen geplaatst om de grens duidelijk aan te geven. Wanneer de landeigenaar rijk genoeg was, kon hij zelfs stenen palen laten maken met daarop zijn merkteken. Soms werden tussen de pollen als duidelijke afscheiding, bomen geplant.
Houtwallen
Bij wijze van perceelscheiding was het gebruikelijk om houtwallen aan te leggen. Daartoe werd om de akkertjes een soort dijkje opgeworpen, vaak van plaggen, met een geul ernaast. De wallichamen werden vervolgens beplant met veelal berken- of eikenhakhout. Zo diende een houtwal niet alleen als erfscheiding of als windscherm tegen het stuifzand maar ook als houtleverancier voor haarden en ovens en als eikenschorsleverancier voor de leerlooiers. Een van de hoofdfuncties van een houtwal was het weren van vee en wild van de kostbare ontginningen.
Wildgraaf
Een duidelijk te herkennen element in het landschap werd gevormd door de wildgraaf.
De wildgraaf is een gegraven versperring in het terrein bestaande uit een greppel en een wal en bedoeld om het grofwild buiten de landbouwgronden te houden. Het voorkomen van grofwild, met name herten en zwijnen die grote overlast voor de landbouw konden veroorzaken, hing samen met de aanwezigheid van bossen. Daarin vonden deze dieren beschutting en van daaruit ondernamen zij hun foerageer activiteiten naar de gewassen op de landbouwgronden.
De wildgraaf bestond uit een wal van een meter hoogte met daarvóór, aan de zijde van de woeste grond, de greppel waaruit de grond werd gegraven. De barrière werd nog verhoogd door boven op de wal een houten hek of een ander verhogend element aan te brengen. Op deze manier ontstond een hindernis met een hoogteverschil van ongeveer 2.5 meter. Uiteraard was dit hoogteverschil essentieel voor een geslaagde afweer tegen het wild met name tegen herten.
Ringalleeën
Om de grens van zijn heerlijkheid aan te duiden werd er door Lubbert Torck een Ringallee aangelegd die bestond uit een pad waarlangs beuken of berken waren geplant, soms in meerdere rijen naast elkaar. Op bepaalde afstanden van elkaar werden er soms ook grenspollen en palen geplaatst.
Rasters
In de tegenwoordige tijd gaat men steeds meer over op het plaatsen van afrasteringen om het wild te beletten uit te breken en om mensen er van te weerhouden een bepaald terrein te betreden. Om bepaalde dieren toch doorgang te verlenen zijn er verschillende soorten luiken ontwikkeld die voor elk dier verschillend is. Zo zijn er luiken voor wilde zwijnen, voor klein wild en de klaphekken voor mensen.